top of page

Here I Am: Afterlife of Senkamanisken’s Shabti 

King Senkamanisken’s shabti

 

The excavations

King Senkamanisken’s shabti was excavated by the American archaeologist George A. Reisner in 1917 in the cemetery of Nuri, in modern-day Northern Sudan. During Reisner’s excavation, Sudan was a British colony and Egypt, a British protectorate. Therefore, many excavations were led by British and American expeditions such as the Harvard University - Museum of Fine Arts, Boston Excavation. Much of the knowledge on Nubian history was viewed through the lens of colonial and racial prejudices. Today, Sudanese and Egyptian expertise plays a much bigger role in archaeological excavations, also in international cooperation which is still present and prevalent. 

 

King Senkamanisken and his shabti

King Senkamanisken ruled the region alongside Egyptian pharaohs across the Third Intermediate and Late Period (640-620 BC). The cultural exchange between Egypt and Kush meant that many cultural practices travelled from one region to the other. One of these includes the use of funerary figures known as shabtis. This shabti of King Senkamanisken was buried with him in the tomb at Nuri. It played a crucial role in his afterlife as it was believed the object would perform the duties the gods asked him to perform. This shabti is depicted carrying a pair of hoes hanging over its shoulders. He also wears a nemes, a typical headdress symbolising the royal status of Senkamanisken. The body of the shabti is inscribed with a spell from Chapter 6 of the so-called Book of the Dead. These are papyrus texts which contain prayers guiding the deceased into the afterlife. The inscription on Senkamanisken’s shabti reads: 

[…] O shabti! When someone summons King Senkamanisken

[…] to do work,

[…] “Here I am”, you say

​

 

De shabti van Koning Senkamanisken

​

De opgravingen

De shabti van Koning Senkamanisken is in 1917 door de Amerikaanse archeoloog George A. Reisner opgegraven uit de begraafplaats van Nuri, dat is gesitueerd in het huidige noordelijke Soedan. Ten tijde van de opgravingen van Reisner, was Soedan een Britse kolonie en was Egypte een Brits protectoraat. Dit was de reden dat veel opgravingen werden geleid door Britse en Amerikaanse expedities, zoals de ‘Universiteit van Harvard – Museum van de Schone Kunsten, Boston Opgravingen’. Veel van de kennis over de Nubische geschiedenis werd bekeken door een koloniale en racistische bevooroordeelde lens. Vandaag de dag spelen Soedanese en Egyptische kennis een veel grotere rol in archeologische opgravingen, die nog steeds internationaal van aard zijn.

 

Koning Senkamanisken en zijn shabti

Koning Senkamanisken heerste over de regio aan de zijde van de Egyptische farao’s ten tijde van de Derde Tussenperiode en de Late Periode (640-620 v. Chr.). De culturele uitwisseling tussen Egypte en Koesj betekende dat gebruiken van de ene naar de andere regio oversprongen. Een van deze uitwisselingen is het gebruik van grafbeeldjes, die bekend staan als shabti’s. Deze shabti van Koning Senkamanisken werd samen met hem begraven in de tombe nabij Nuri en speelde een belangrijke rol in het hiernamaals van de Koning. Het werd namelijk geloofd dat deze grafbeeldjes de verplichtingen die door de goden aan de Koning waren opgelegd overnamen.

 

Deze shabti is afgebeeld met een paar schoffels over zijn schouders. Hij draagt ook een nemes, dat is een typische hoofdtooi die de koninklijke status van Senkamanisken symboliseert. Het lichaam van de shabti is gegraveerd met een spreuk uit hoofdstuk 6 van het zogenaamde Dodenboek. Dit boek is een collectie van teksten geschreven op papyrus en bevatten gebeden die de overledene naar het hiernamaals zouden moeten leiden. De inscriptie op de shabti van Senkamanisken is als volgt:

‘[…] O shabti! Als iemand koning Senkamanisken 

[…] oproept om werk te doen, 

[…] “Hier ben ik”, zeg je.’

LOGO_OKAY_BG2.png
bottom of page